Welke rol speelt behoefte tijdens de identiteitsvorming?

‘Omdat het verhaal veel meer is dan gestolde rationalisatie en gefixeerde gedachtenconstructies wil ik bij deze een randopmerking plaatsen:  Verhalen zijn namelijk uitstekend geschikt om het moeilijk een-voudige weer te geven.’


Ernst Knijf

 


ER WAS EENS EEN BOOM… … …


Er was eens een boom… Een jonge boom in een groot bos. Het was een gewoon bos en een gewone boom. Alle bomen waren hetzelfde. Deze jonge boom groeide in een stabiele omgeving en net als elke andere jonge boom vroeg hij zich soms af: wat word ik als ik groot ben, hoe ga ik bloemen, in welke kleur, welke kleur vind ik mooi, past die kleur bij mij, wat moet ik doen om een grote en een mooie boom te worden?

Op een dag begonnen bomen te praten over hun namen, de namen van hun herkomst. Zo waren er dus bijvoorbeeld blauwe bomen, rode bomen, gele bomen, paarse bomen….ook al waren ze niet blauw, rood of geel. Aan de buitenkant was het verschil niet zichtbaar. En hoe meer tijd verstreek hoe meer iedereen daarover praatte. De verschillen werden steeds belangrijker en alles was beladen met en negatieve energie. Dit beloofde niets goeds, dacht de jonge boom.

En zo gingen dagen voorbij……totdat het kwaad kwam en heel veel bomen uittrok…zomaar……. Het kwaad had besloten om alle bomen die blauw heten uit te trekken, zij mochten in dit bos niet meer blijven ook al waren de blauwe bomen in de minderheid. En deze jonge boom was toevallig blauw. De jonge boom had gewenst dat hij niet een blauwe boom was, hij had gewenst dat er geen verschillen waren. ‘Waarom hebben we die stomme namen, wie had dat ooit bedacht? Als ik geen blauwe boom was en mijn familiebomen ook niet, dan zouden we in dit bos mogen blijven en niemand zou ons kwaad doen’, dacht deze jonge boom.

De jonge boom merkte op dat het kwaad vooral gemeen was tegen de grote, blauwe, mooie bomen die de mooiste bloemen hadden. Sommige blauwe bomen is het gelukt om op de restjes van hun uitgetrokken wortels te vluchten, zo ver weg van het kwaad. Ook deze jonge boom is gevlucht, meegenomen door zijn grote familiebomen. De jonge boom was bang, bang voor zijn leven.



De jonge boom zit midden in zijn rijpingsproces, in zijn overgangsperiode van een jonge boom naar de volwassene boom. De jonge boom groeit in een stabiele omgeving op waardoor zijn behoefte aan veiligheid, liefde en aandacht op de achtergrond verdwijnen en zijn behoefte aan waardering en aan zelfactualisering de figuur worden. Op dat moment is de basisbehoefte van deze jonge boom zijn identiteitsvorming, zoektocht naar zichzelf. Op het moment dat deze jonge boom uit de grond wordt getrokken zakken zijn behoeften in de piramide van Maslow.

Onze behoefte bepaalt hoe we de wereld inkijken, wat we zien of niet zien. De veiligheid en het bestaansrecht worden de figuur voor deze jonge boom. Nu verdwijnt de behoefte naar identiteitsvorming op de achtergrond, maar er blijft wel de vraag: waar hoor ik bij, wie ben ik, want ik ben wel ‘iemand’ en omdat ik die ‘iemand’ ben, mag ik er niet zijn. Vanuit het veld komt dit appél . De jonge boom kan niet anders dan zichzelf deze vraag te stellen, want dit gaat over zijn bestaansrecht. Dus, parallel met de behoefte aan veiligheid, is ook de behoefte aan bestaansrecht aanwezig. De jonge boom is bang. Deze angst is een existentiële angst. Dat wil zeggen dat de existentiële angst gebonden is aan het feit van het bestaan zelf. Het in de wereld zijn vormt een eenheid met deze angst. Heidegger zegt: Wat de angst beangstigd is het ‘in-de-wereld-zijn’ zelf. De angst brengt de mens in een extreme zin oog in oog met zijn wereld als wereld, en daarmee zichzelf oog in oog met zichzelf als in-de-wereld-zijn.



De jonge boom is onzeker over de zekerheid dat hij er mag zijn. De jonge boom heeft behoefte aan warmte, bescherming, liefde en stabiliteit. In feite heeft de jonge boom bestaansrecht alleen al om het feit dat hij er is. In dit geval speelt de machteloosheid ook een grote rol. De ander wil jou niet hebben en je kunt niets doen om dat te veranderen. Er is geen dialoog mogelijk en die ander heeft alle macht. In deze situatie heb je geen keuze of invloed, jij doet er letterlijk en figuurlijk niet meer toe. Onder de frustratie zit heel veel pijn en eenzaamheid en die heb je op dat moment te dragen.


De jonge boom wordt geconfronteerd met zijn identiteit ‘de blauwe boom’. De jonge boom kan deze identiteit niet accepteren, het is nooit zijn keuze geweest om een blauwe boom te zijn. Wat hem beangstigt is dat hij om dit gegeven er niet mag zijn in de omgeving waar hij opgegroeid is. De jonge boom worstelt hiermee, hoe meer hij de blauwe boom niet wil zijn, hoe meer hij een blauwe boom is. Hij is volledig geïdentificeerd met de blauwe boom, hij is nu alleen ‘de blauwe boom’, er is geen ruimte voor iets anders.



Zo hebben we allemaal bepaalde (geschiedenis)identiteiten van onszelf waar we geen keuze over hebben, bijvoorbeeld in welk land we geboren worden. Deze identiteiten krijgen we mee, we kiezen ze niet, we ontwikkelen ze niet, ze staan vast. Als de jonge boom deze identiteit zou toe-eigenen dan zou hij niet meer alleen een ‘blauwe boom’ zijn. Dan is hij vrij om zichzelf als een ruimere verzameling identiteiten te kunnen zien.



2013 (herinneringen aan oorlog en vluchten)